Het recente nummer van Harvard Design Magazine ‘Instruments of Service’ zet aan tot denken – en misschien zelfs aan tot actie. Op welke manier kan ontwerpkennis het maatschappelijk belang ondersteunen en waarborgen? Hoe willen we (vanuit de opleidingen) meer ruimte geven aan andere perspectieven: gebruikers, bouwers, opdrachtgevers? Vraagstukken die niet alleen relevant zijn voor de toekomst, maar ook voor de beroepspraktijk als een expertisegebied.

spread uit het besproken tijdschrift
Het recente nummer van Harvard Design Magazine, uitgegeven door Harvard University Graduate School of Design, geeft een beeld van de rol van de architect binnen de actuele vraagstukken waarvoor wij als mensheid staan. Redacteuren Elizabeth Bowie Christoforetti en Jacob Reidel doen dat via een ogenschijnlijk verrassende insteek: de rol van ‘de architect’ wordt hier ondervraagd via regelgeving, communicatiemiddelen en tekentechnieken. Ik zeg ogenschijnlijk verrassend want juist in al die ‘niet-ontwerpgedreven’ aspecten schuilt een krachtige, nauwelijks onderkende, regie over de gebouwde omgeving. Dat komt omdat architectuur – het object – sterk wordt bepaald, of tenminste omkaderd, door regelgeving, door de betrokkenen in het bouwproces, en door beeldvorming. Zoals Jeremy Till ooit schreef: ‘architecture depends‘; het is een vak vol afhankelijkheden, wat betekent dat het idee dat de architect zelfstandig als visionair opereert een schijnwerkelijkheid is.
Hoe willen we samenleven? Kijk wat wordt voorgeschreven in bestemmingsplannen en welstandsrichtlijnen (NL), of Ruimtelijke Uitbreidingsplannen en Bijzondere Plannen van Aanleg (Vlaanderen). Hoe komt het gebouw tot stand? Is de relatie tussen architect en (onder)aannemers gebouwd op vertrouwen, op een langdurige samenwerking, op dichtgetimmerde contracten? Hoe gaan we om met de (meer dan) menselijke omgeving? Wat zegt de materiaalkeuze in een gebouw over hoe het ontwerp zich verhoudt tot de bewoners en de samenleving?
De zeggingskracht van gebouwen kan groot zijn – markante projecten van de laatste decennia tonen dat ruimschoots aan, evenals het breed gebruikte begrip ‘starchitect’. Nog altijd is er een grote instroom aan architectuurstudenten die hopen hun stempel op de gebouwde omgeving te kunnen drukken. Maar wat verdient nog meer de aandacht, rondom en voorbij het gebouw?

spread uit het besproken tijdschrift
‘Instruments of Service’ brengt het spanningsveld tussen (artistieke) autonomie en (maatschappelijke) dienstbaarheid voor het voetlicht, een onderwerp dat de laatste tijd vaker aan de orde komt. Bowie Christoforetti en Reidel benaderen dit vanuit het perspectief van de praktijk. In hun inleiding stellen ze de basale vraag: Wat maken architecten feitelijk en hoe is dat aan het veranderen? Hiervoor bekeken ze de standaardcontracten van de AIA (American Institute of Architects), waarin staat dat de architect instruments of service levert. Deze worden omschreven als: ‘instruments of service may include, without limitation, studies, surveys, models, sketches, drawings, specifications, and other similar materials.’ Met andere woorden: de architect levert geen gebouw maar een ontwerp (of een analyse, schets, studie, etc.). In de woorden van Bowie Christoforetti en Reidel, zijn de instruments of service dan ook de handleidingen, tekeningen en stukken die als leidraad of instructie dienen om een gebouw te realiseren.
Bowie Christoforetti en Reidel kijken met open vizier, het nummer bevat geen nostalgisch verlangen naar een tijd dat de architect de onbetwistbare expert was. Ze lijken oprecht geïnteresseerd in de vele vormen die deze instruments of service kunnen aannemen, en daarmee geeft dit nummer (ondanks de verschillen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie) interessante inzichten voor de zich steeds ontwikkelende beroepspraktijk. Met 26 bijdragen, verdeeld over ‘Artifacts’ (bijdragen die reflecteren op het vak) en de ‘Instruments of Service’ (bijdragen over specifieke instrumenten) bestrijkt dit nummer van Harvard Design Magazine een breed veld dat relevant is voor verschillende beroepsinvullingen, van zelfstandig architect tot beleidsmaker, en van curator tot stadsadviseur.
Voor de meer visueel georiënteerde lezer tonen Bowie Christoforetti en Reidel in een beeldessay wat de toegenomen regelgeving en contractuele overeenkomsten betekenen voor het vak. Voor zeven projecten zetten de auteurs het aantal bouwtekeningen en het aantal pagina’s per bouwcontract in een tijdslijn. In een oogopslag wordt zichtbaar hoe de lengte van contracten en het aantal tekeningen voor de realisatie van een gebouw zijn gegroeid sinds de 19e eeuw. Hoe is deze complexiteit nog te overzien? Hoe kun je nog met zelfvertrouwen navigeren in deze ‘rapidly evolving field of practice defined by increasing technical, legal and labor-related complexity‘? Laat staan als architect betekenisvolle impact hebben op het gebouw en de toekomstige gebruikers?
Deze vragen worden uitgediept in het artikel van Renée Cheng over de kloof tussen architect en gebruiker, en in een gesprek dat architect Jeffry Burchard had met mensen uit andere disciplines. Burchard verkent hoe de ontwikkelingen binnen onze beroepspraktijk niet op zichzelf staan, maar te vergelijken zijn met die van rechten en de medische beroepspraktijk. Ook rechten en medicijnen kennen een sterke beroepsethiek en hoge werkdruk – maar met doorgaans een wat hogere beloning, zeker in de VS. En ook deze beroepen zien de toegenomen regelgeving soms op gespannen voet staan met de eigen expertise. Die tevens onder druk staat door de (mis)informatie die te vinden is op het internet.
Cheng gebruikt de afstand tussen architect en gebruiker om een bredere problematiek aan te kaarten. Ze ontmantelt de ontwerpmythe van de visionaire architect, benoemt het gebrek aan diversiteit en roept op tot een herziening van werkcondities. Daarmee haalt ze scherp uit naar de boodschap vanuit de opleiding dat je altijd (gedreven) door moet werken, en het onhoudbare businessmodel dat daaruit voortvloeit.

spread uit het besproken tijdschrift
In een groot aantal artikelen worden handvatten aangereikt voor bewustwording en actieve herziening van de eigen rol via onverwachte instrumenten en door het proces anders aan te vliegen. Het laat zien wat de daadwerkelijke instruments of service zijn die de architect doorgaans levert. Dit strekt van BIM- en andere digitale modellen tot contracten, databases en detailtekeningen. Deze specifieke instrumenten snijden grotere vragen aan en tonen de lezer waarom de meer praktische kanten van de beroepspraktijk belangrijk zijn. Zo legt Greg Garmisa uit dat de digitale technieken in de bouw, van Autocad tot BIM, nog altijd niet de belofte hebben ingelost van een betere en productievere samenwerking. Het droombeeld van digitale modellen die toegang bieden tot alle benodigde informatie is eerder te vinden in online gemeenschappen zoals Minecraft waar bugs en nieuwe modellen open besproken en gedeeld worden dan in de bouw, waar veel lijkt te stranden op wantrouwen tussen de betrokken partijen.
Het gesprek over juridisering en contracten tussen Chelsea Spencer, Bryan Norwood en advocaat Jay Wickersham geeft context aan dit wantrouwen. De geest van de beroepsethiek lijkt steeds verder en gedetailleerder te worden uitgeschreven in contracten.
Deze meer fundamentele kwestie wordt opgepakt in het artikel van Katie Lloyd Thomas over gebouwspecificaties. Vanuit de Engelse context kijkt zij naar de verschuiving van ‘vertrouwen in goede kwaliteit’ naar ‘uitschrijven hoe het gebouwd dient te worden’. Haar analyse gaat in op de winstverdeling in de bouwindustrie en hoe deze meer gedetailleerde beschrijvingen ook bijdragen aan de-skilling doordat bouwvakkers instructies moeten volgen in plaats van hun eigen expertise. Deze herwaardering van expertise is al langer onderwerp van gesprek. In de tentoonstelling Maatwerk (2016) van het VAi en het Deutsche Architektur Museum (DAM) stond ambacht in het ontwerp centraal en werd onder meer de aanpak van De Vylder Vinck Tailleu getoond als voorbeeld van het kunnen omarmen van onverwachte wendingen in het bouwproces en een nauwe band met de aannemer; in Vlaanderen wordt al langer benoemd hoe architectonische kwaliteit soms uit een onverwachte hoek kan komen.

spread uit het besproken tijdschrift
Deze herwaardering van vakkennis ligt in lijn met de houding van Ann Lui die het activistisch potentieel laat zien van onderbelichte aspecten van het vak. Zo verkent ze het grondig herzien van building codes (regelgeving). Ze stelt dat aanpassen van een bouwbesluit kan bijdragen aan een gelijkwaardiger manier van samen leven. Dat regelgeving meer is dan praktische invulling, het kan bijdragen aan veiligheid, erkenning, het gevoel van welkom zijn. Met toiletten en brandveiligheid als voorbeeld laat ze een aanpak zien die onder de radar vliegt omdat het gaat over zaken die buiten het ‘echte’ ontwerp lijken te vallen.
De argumenten in dit artikel worden versterkt door te kijken naar de onderliggende waarden van de architectuur. Hiervoor gaan de redacteuren in gesprek met architecten Toni L. Griffin en Jack Self en senator Nikil Saval over value-based architectuur in een winstgedreven wereld. Ze komen snel uit op de onderliggende aannames in de opleiding, waarbij Self opmerkt dat nu pas een generatie zichtbaar wordt van ‘na de starchitects’, een die meer politiek gevormd is en zich sterker maatschappelijk engageert. Griffin vraagt zich in het interview af welk vocabulaire nodig is om te ontwerpen voor ‘equity, resilience, sustainability, happiness’ in plaats van de huidige door economische logica gedreven indicatoren. Zij ontwikkelde de Just City Index met indicatoren die zich richten op onder andere choice, access, connectivity, ownership, diversity, participation, inclusion and belonging, beauty, creative innovation.
Hoewel de context in de VS sterk verschilt van die in Europa, zeker wat betreft het evenwicht tussen publiek domein en private belangen, zijn deze artikelen ook binnen de Nederlandse en Vlaamse context bijzonder actueel. De huidige architectuurdebatten in Nederland, Vlaanderen, en elders in Europa keren steeds terug naar fundamentele vragen rond het recht op wonen, de inclusieve stad en de klimaatcrisis. Een nieuwe aanpak lijkt nodig, maar hoe?

spread uit het besproken tijdschrift
In de context van steeds slinkende budgetten, lange vergunningstrajecten en het zoeken naar balans tussen de eigen artistieke en ambachtelijke invulling binnen gereguleerde kaders van projecten en Europese aanbestedingen lijken sommige vragen misschien te groot om op te pakken. Maar juist in dit nummer van Harvard Design Magazine wordt zichtbaar hoe de schaal van detaillering, de impact van regelgeving, en de werkcondities van het beroep kunnen bijdragen aan hoopvolle transformatie.
‘Instruments of Service’ toont een beroepspraktijk die in de huidige tijd verregaand is gefragmenteerd, gespecialiseerd en gejuridiseerd. Maar het laat ook een beroepspraktijk zien met een breed gedragen zelfbeeld van de discipline, gevoed door ideeën rond creativiteit en oorspronkelijkheid. Het spanningsveld tussen zelfbeeld en beroepspraktijk draagt bij aan vaak hoge werkdruk en relatief lage financiële compensatie. Met de grote vragen die nu spelen, bieden de instruments of service een sprankje hoop. Juist door de focus op praktijk en dienstbaarheid kan het beroep wat van zijn grootse romantiek afschudden en veel concreter zoeken naar tastbare manieren om de gebouwde omgeving te verbeteren met het oog op zowel omgeving en klimaat, als op haar gebruikers.
Steun onafhankelijke architectuurkritiek
Wil jij meer van dit soort artikelen lezen? Archined is een onafhankelijk platform en wordt financieel mogelijk gemaakt door haar leden, samenwerkingspartners en donateurs. Steun ook onafhankelijke architectuurkritiek,
Doneer nu