De herontdekking van de stad is sinds de jaren ’90 versneld ingezet. We zien dit terug in een opleving van stedelijke buitenruimte en in de ‘verstedelijking’ van verplaatsingspatronen. Om deze reden kunnen verstedelijkingsopgaven niet meer los gezien worden van bereikbaarheidsopgaven. Hierbij merken wij echter op dat:
- Een aanzienlijke kloof bestaat tussen de data-driven vervoerswetenschap op grote schaal en de kwantitatief lastiger te onderbouwen stedenbouwkundige wereld op straat- en bouwblokniveau.
- Het stedelijk beoordelingskader van Rijk en regio niet concreet genoeg is. Het lukt slechts beperkt om harde criteria, horende bij ambities en doelen als ‘kansen voor mensen’, bijdrage aan een sterke economie’ en ‘een aantrekkelijk leefmilieu’, te formuleren en concreet te maken.
- De werkelijkheid en verkeerskundige modellen niet voldoende overeenkomen. In stedelijk gebied leunen modellen nu te veel op ‘gemiddeld gedrag’, de uitkomst is daardoor vrijwel altijd meer autoverkeer terwijl tellingen uitwijzen dat het autoverkeer in de steden al vijftien jaar niet meer groeit.
Als we willen dat de verkeerskunde en ruimtelijke ordening een bijdrage kunnen leveren aan het goed functioneren van het stedelijk systeem, moeten we eerst beter begrijpen hoe de stad daadwerkelijk functioneert. Dit lukt niet als we de stad sectoraal blijven benaderen. Een integrale benadering van de thema’s stedelijke behoeftevervulling (economie), verplaatsingsgedrag (mobiliteit) en ruimtelijke inrichting (ruimte) is van belang is om de stad beter te begrijpen, in beeld te brengen en te beschrijven.
De drie thema’s zijn hierbij in elkaar verknoopt als Borromeaanse ringen (Trinitas Urbana). Anders gezegd: als een van de thema’s losgekoppeld wordt schieten ook de andere twee los. Immers kan je voor een plek de meest waanzinnige gebouwen en buitenruimte ontwerpen, maar als deze plek niet de juiste kritische massa aan inwoners en arbeidsplaatsen heeft of niet goed verbonden is met de rest van de wereld, dan zal er uiteindelijk maar moeilijk iets van grond komen op zo’n plek. Daarentegen kan een uitstekend bereikbare plaats met hoge dichtheid aan inwoners en banen bijzonder leeg aanvoelen als de ruimtelijke inrichting geen individuele of collectieve toe-eigening toestaat.